e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

Gevonden: 1867
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ecthyma, zere bekjes, muilschurft langmuil: laŋkmūl (Baexem) Een soms goedaardige, soms ook kwaadaardige aantasting van de slijmvliezen van de mondholte, waarbij op de lippen korsten ontstaan. [N 77, 62; N 19, 68; A 48a, 49] I-12
eekhoorn eekhoorntje: eikörke (Baexem) eekhoorn [Roukens 03 (1937)] III-4-2
eelt, eeltknobbel zwel: zjwēēl (Baexem), zwael (Baexem) eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)] III-1-2
eeltwrat, zweelwrat zweelwrat: zwelvrat (Baexem) Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16] I-9
een boterham smeren boterham smeren: bo̝təram šmēͅərə (Baexem), butəram šmēͅərə (Baexem) smeren [RND] III-2-3
een ei ei: ē̜i̯ (Baexem) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
een ei afpellen afpellen: āfpɛlǝ (Baexem), schaal deraf halen: šāl drāf hǭlǝ (Baexem), schellen: šęlǝ (Baexem) Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b] I-12
een ei schouwen schouwen: šǫu̯ǝ (Baexem) Men schouwt een ei om na te gaan of het bevrucht is en of het nog goed is voor consumptie. Men doet dit door het ei naar het licht te houden. Ook kan men controleren of het ei goed is door het in water te leggen. Als het zinkt, is het goed. [N 19, 56] I-12
een geerakker ploegen de geer deruit holen: dǝ gīr dǝrūt hǭlǝ (Baexem), de geer deruit varen: dǝ [geer] dǝrūt ˲vãrǝ (Baexem), de geer uitvaren: dǝ gīr ūt˲vãrǝ (Baexem) Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.] I-1
een haan snijden snijden: snii̯ǝ (Baexem) Een haan castreren. [N 19, 60b; monogr.] I-12