33963 |
dubbele lijn |
dobbele lijn:
dǫbǝl lin (L324p Baexem)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
17666 |
duim |
duim:
doem (L324p Baexem),
dōēm (L324p Baexem)
|
duim [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
`t dul zeen (L324p Baexem),
dul (L324p Baexem),
dul zeen (L324p Baexem),
zo dul wie ein kuuke (L324p Baexem, ...
L324p Baexem),
zōē waerse dö‧l (L324p Baexem),
duizelig:
duuzelig (L324p Baexem),
zōē waerse dūūzelig (L324p Baexem)
|
dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
hazegerf (L324p Baexem),
hāzǝgɛrǝf (L324p Baexem)
|
Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad
I-5, III-4-3
|
19310 |
durven |
durven:
déúrve (L324p Baexem)
|
durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
deur (L324p Baexem)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
düüjə (L324p Baexem)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
handvat:
hantj˲vat (L324p Baexem)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
reek:
rē̜k (L324p Baexem)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
šęi̯ǝ (L324p Baexem)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|