e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

Gevonden: 1867
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbele lijn dobbele lijn: dǫbǝl lin (Baexem) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
duim duim: doem (Baexem), dōēm (Baexem) duim [N 10 (1961)] III-1-1
duizelig dol: `t dul zeen (Baexem), dul (Baexem), dul zeen (Baexem), zo dul wie ein kuuke (Baexem, ... ), zōē waerse dö‧l (Baexem), duizelig: duuzelig (Baexem), zōē waerse dūūzelig (Baexem) dol worden, iemand die lang heeft of is rondgedraaid [N 07 (1961)] || duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)] || duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)] III-1-2
duizendblad hazegerf: hazegerf (Baexem), hāzǝgɛrǝf (Baexem) Achillea millefolium L. Het gewoon duizendblad komt zeer algemeen voor in grasland, langs wegen en op stortplaatsen, maar ook als sierplant. Het heeft zeer fijnverdeelde veervormige bladeren, wit tot roze bloempjes in een schermvormige tuil en bloeit van juni tot oktober. De hoogte varieert van 15 tot 50 cm. [A 42B, 4a; monogr.] || duizendblad I-5, III-4-3
durven durven: déúrve (Baexem) durven (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
duur duur: deur (Baexem) duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)] III-3-1
duwen duwen: düüjə (Baexem) duwen [RND] III-1-2
duwer van de aanaardhandploeg handvat: hantj˲vat (Baexem) Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c] I-5
dwarsbalk van de hooihark reek: rē̜k (Baexem) De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b] I-3
dwarsbalkjes, egscheien scheien: šęi̯ǝ (Baexem) De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.] I-2