e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q012p plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ziekte krankte: dej kraeŋdə ɛz bəsmɛtələk (Rekem), kraeŋGdə (Rekem), ziekte: dat is ēͅjn besmettelieke zeekte (Rekem), deej zeekte es besmêttelik (Rekem) die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)] || ziekte [ZND 08 (1925)] III-1-2
ziekteverzuim krankendag: krāŋkǝndax (Rekem  [(Eisden / Zwartberg)]   [Zwartberg, Waterschei]) Dag of periode waarop men door ziekte niet werkt. [N 95, 918; N 95, 918 add.; monogr.] II-5
zien, kijken kijken: kiĕke (Rekem), kīke (Rekem), kīkə (Rekem), komen: kome (Rekem), koͅ:mə (Rekem), krimpen: krumpe (Rekem) kijken [ZND 25 (1937)], [ZND m], [ZND m] III-1-1, III-1-2
zijde zij: zej (Rekem), zij(de): zęj (Rekem) Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7, III-1-1
zijde spek zij: zii̯ (Rekem) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijden omslagdoek foulard (fr.): fulār (Rekem) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijkanten van een peperkoek kanten: %%enkelvoud%%  kānt (Rekem) Het woordtype "kantkoek" duidt waarschijnlijk op "repen koek" die men van de zijden van gebakken koekdeeg afsnijdt om dit rechthoekig te maken. [N 29, 94c] II-1
zijladder ledders: lø̜dǝrǝ (Rekem) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijn neus snuiten snoeven: snoeven (Rekem), snuiten: snutə (Rekem) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] || snuiten [ZND 07 (1924)] III-1-2
zijspleet in de overrok losse maal: loͅsə malə (Rekem) zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3