32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrs (L372p Maaseik)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snowve (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
schruursgat (L372p Maaseik)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
27824 |
zijwand |
bred:
brēt (L372p Maaseik),
bredden:
brii̯ǝr (L372p Maaseik),
karplanken:
karplɛ.ŋk (L372p Maaseik),
zijplanken:
zii̯plɛ.ŋk (L372p Maaseik)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
26006 |
zijwanden |
kruikarplanken:
kruu̯karplɛ.ŋk (L372p Maaseik)
|
Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
boks:
(= geheel).
bu̞ks (L372p Maaseik),
stek:
(= afzonderlijk).
steͅk (L372p Maaseik)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
21625 |
zilveren één frank |
zilveren frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə zelvərə fraŋ (L372p Maaseik),
əvə zelvərə fraŋ (L372p Maaseik)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21624 |
zilvergeld |
zilver:
ps. omgespeld volgens Frings.
zelvər (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
zilveren geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20166 |
zindelijk |
proper:
proeëper (L372p Maaseik)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
sjierpen:
schirpe (L372p Maaseik),
zingen:
zāēnge (L372p Maaseik),
zōēnge (L372p Maaseik),
zänge (L372p Maaseik),
moeilijk leesbaar
zeinge (L372p Maaseik)
|
III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || tjilpen || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2, III-4-1
|