e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte gebreide dameskous zwarte gestrikte vrouwluikous: zwatə gəstrikdə vrouləkou.sə (Tongeren) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3
zwarte koe zwarte koe: zwatǝ [koe] (Tongeren) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129] I-11
zwarte koe met geheel witte kop witkop: wetkǫp (Tongeren) [N 3A, 130a] I-11
zwarte kraai, kraai jelke: E. afgeleid van Adelheid?  ièlkë (Tongeren), kraai: krāē (Tongeren), krēͅ (Tongeren), krè (Tongeren), krêe (Tongeren), geen fon.doc.  kraai (Tongeren) kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] || kraai (tamme) || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte mees tietemees: titəmēs (Tongeren) zwarte mees (11 net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte nachtschade bernage: bǝrnas (Tongeren  [(jonger)]  ) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwarte roodstaart metservriend: meͅtsərvrend (Tongeren), rotelstaartje: zwarte of gekraagde —  rótëlstêtsjë (Tongeren) zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1
zwarte specht houtspecht: hoͅutspeͅt (Tongeren) specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1
zwartkop zwartkop: zwatkoͅp (Tongeren) zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1
zwavelstok priem: prīēm (Tongeren), priempje: primkə (Tongeren, ... ) zwavelstok || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1