e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zielenheil zielenheil: t zeeleheil (Tongeren), t zielehèil (Tongeren) Het zieleheil. [N 96D (1989)] III-3-3
zien, kijken komen: kō.me (Tongeren), krimpen: krö.mpə (Tongeren), zien: zin (Tongeren, ... ) Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen. [ZND 46 (1946)] || kijken [ZND m] || zien [RND] III-1-1, III-1-2
zijaltaar zijaltaar: e zajaltaor (Tongeren, ... ) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: de zajbēūke (met) zajkepelle (Tongeren) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: pain in de zaai (Tongeren), zij(de): zaj (Tongeren) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7, III-1-1
zijde spek vierdel: halve zij  vieͅdəl (Tongeren) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijden omslagdoek foulard (fr.): fulār (Tongeren), sjaal: šāl (Tongeren) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijkapel kant van de bisschop: de kaant van de busjòppe (Tongeren), kant van onze-lieve-vrouw: de kaant van slevròuw (Tongeren), vrijthofkant: Vrijthofkant  vrajtekaant (Tongeren) Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)] III-3-3
zijladder ledder: lø̜dǝr (Tongeren), ledders: ledǝrǝ (Tongeren), lødǝrǝ (Tongeren) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar ledders: ledǝrǝ (Tongeren), lødǝrǝ (Tongeren) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3