e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoethout klishout: klïshòut (Tongeren), kàllïshòut (Tongeren), krishout: krïshòut (Tongeren), kriskoek: krïskoek (Tongeren), Glycyrrhiza glabra Mèt krïskoek môkdë dë kéndër krïskoekwô¯ttër Nau dat zjiè oerrë krïskoek hèt, gó¯n ïch éns vryùgë mèt wôo rêech as dë héer zich mèt mën hüu bëmoeit  krïskoek (Tongeren), kriskoekhout: krïskoekhòut (Tongeren) drophout || gemeen zoethout || zoethout III-2-3
zogen, voeden (overg.) de borst geven: dë bòs gêevë (Tongeren), de tet geven: vulgair  dë tet gêevë (Tongeren), het hart geven: ’t hat gêevë (Tongeren) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)] III-2-2
zolder zolder: zoͅldər (Tongeren, ... ), zòldër (Tongeren), z‧oͅldər (Tongeren) zolder [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
zolder boven de dorsvloer bolder: bi̯ǫlǝr (Tongeren), oversprong: i̯ø.vǝrspro.ŋk (Tongeren), i̯ø.vǝrsprǫ.ŋk (Tongeren), yø.vǝrspro.ŋk (Tongeren), ø̜̄vǝrsprǫ.ŋk (Tongeren) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zoldergat, opening in de koestalzolder dakdeur: dǭk˱dør (Tongeren), hooikot: [hooi]kut (Tongeren), [hooi]kū.t (Tongeren), [hooi]kūt (Tongeren), kot: kū.t (Tongeren) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zolderkamer mansarde: môsàrd (Tongeren), Fr. mansarde  mōsard (Tongeren), zolderkamer: zoͅldərkōͅmər (Tongeren), zoͅlərkōͅmər (Tongeren), zolderkamertje: zoͅlərkømərkə (Tongeren) zolderkamer [N 05A (1964)] III-2-1
zomen zomen: zø̜jmǝ (Tongeren), zǫwmǝ (Tongeren) Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.] II-7
zomerkapmantel zomerpit: cfr. wéntërkëzàk én zómërpït.  zómërpït (Tongeren) zomerjas, luchtige jas III-1-3
zomerkapmanteltje pelerine (<fr.): peͅləRin (Tongeren), pelerinetje (<fr.): peͅlərinəkə (Tongeren) kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)] III-1-3
zomerkleren bain de soleil (fr.): Et. Fr. bain de soleil.  bêedsòllèi (Tongeren), zomerkleren: zōmərkleiər (Tongeren), zōͅmərklɛžər} (Tongeren) zomerkleren [N 23 (1964)] || zonnenpakje III-1-3