e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zomerverblijf schaap(s)stal: šuopstal (Tongeren) [N 78, 25; monogr.] I-12
zon- en feestdagen zon- en feestdagen: zón- én fésdaog (Tongeren) Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)] III-3-3
zondag dag des heren: de dag des heren (Tongeren), zondag: de zondag (Tongeren), de zóndog (Tongeren) De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)] III-3-3
zondag houden zondag houden: zóndog hòuge (Tongeren) De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)] III-3-3
zondagmissaal zondagsmissaal: ne sóndogsmissaal (Tongeren) Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zondagschender geus: benaming voor elke ongelovige  ne geus (Tongeren) Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)] III-3-3
zondagse kleren `s zondagse kleren: sōͅndāgsə klɛžər (Tongeren), zondagskleren: zondəxsklēr (Tongeren) zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
zondagse schort cotonnade (fr.) voordoek: kortənōͅtə vørək (Tongeren) schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)] III-1-3
zondagsziekte zondag(s)ziekte: zondǭx˲ziktǝ (Tongeren) Een ernstige stofwisselingsstoornis in de spieren van de achterhand van het paard, meestal na een zware werkperiode. De aanleiding tot de ziekte -ook maandagziekte genoemd - is overmatige en dikwijls eenzijdige voeding gedurende een periode van stalrust tijdens het weekeinde, bestaande uit suiker- en zetmeelhoudende stoffen. Gaat het dier weer aan het werk, dan verbrandt de suiker en het melkzuur dat hierbij vrij komt beschadigt de spieren. Na het inspannen vertoont het paard loomheid, een korte stap en laat het hoofd hangen. Specifiek is tevens een onzekere en wijde gang van de achterhand, gepaard met overdadig zweten. Laat men het paard niet meteen rusten, dan zakt het door in het achterstel en laat zich vallen. [A 48A, 1; N 8, 90r; monogr.] I-9
zonde zonde: en zónde (Tongeren), zeun (Tongeren) Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)] III-3-3