e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zink zinc: zē̜k (Tongeren), zɛ̃k (Tongeren) Blauwachtig-wit metaal dat in plaatvorm onder meer als dakbedekking wordt gebruikt. Vgl. het lemma "roevendak" in Wld ii.9, pag. 177. Wanneer het wordt verwarmd tot een temperatuur van 120 tot 1500 kan het worden gebogen, bijvoorbeeld tot pijpen, buizen en dakgoten. [N 64, 103 a-b; monogr.] II-11
zinkbewerker zingueur: zɛkø̜r, zɛkø̜̄r (Tongeren  [(ook gebruikt als benaming voor de loodgieter)]  ) Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.] II-11
zinnia (zinnia elegans jacq.) zinnia: zïnjà (Tongeren) Zinnia (zinnia elegans). Gave, ongesteelde bladeren met kromme nerven. De bloemstelen zijn aan hun top opgezwollen. De bloemkorfjes zijn gevuld of enkel, met zeer brede lintbloemen van allerlei kleur (zinnia, zonneke, boerinnek, trapdeslevens). III-2-1
zitbank bank: ba.ŋk (Tongeren), baŋk (Tongeren, ... ), (zit)bank verkl.w.: bênkskë  bànk (Tongeren) bank [ZND A1 (1940sq)], [ZND A2 (1940sq)] || zitbank III-2-1
zitbeenderen zitbenen: zetbęi̯n (Tongeren) Onderdeel van het beenderenstelsel aan het achtereinde van de rug. [N 3A, 110c] I-11
zitplaats van de duif klamsol: klamsol (Tongeren), plankje: plankske (Tongeren) de zitplaats van de duif? [N 93 (1983)] III-3-2
zitten zitten: zita (Tongeren), zitə (Tongeren, ... ) zitten [ZND 46 (1946)], [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
zitvlak van een broek bodemstuk: syn. kónt.  bòimstùk (Tongeren), kont: koͅnt (Tongeren), kruis: krais (Tongeren) [bodemstuk] || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zo eenvoudig als ... zo simpel als goedendag: t es zoo simpel as goeien daag (Tongeren), zo simpel als het groot is: t es zoo simpel at t groot es (Tongeren) Zo eenvoudig als - (zeg in het dialect en vul aan; geef de verschillende uitdrukkingen die hiervoor bestaan) [ZND 23 (1937)] III-1-4
zoden afsteken afsteken: āfstē̜kǝ (Tongeren) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8