e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q162p plaats=Tongeren

Overzicht

Gevonden: 5750
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuur oprispen hartbrand hebben: dən hatbrānt høbə (Tongeren), hat brānt høbə (Tongeren), het zuur hebben: t zūr høbə (Tongeren), tsur høbə (Tongeren) oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2
zuurdeeg desem: dęjsǝm (Tongeren), zuurdeeg: zūrdē̜jx (Tongeren), zuurdesem: zurdęjsǝm (Tongeren) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1
zuurdesem desem: dèisëm (Tongeren), zuurdeeg: zūrdɛ̄i̯x (Tongeren) desem || Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)] III-2-3
zuurkool zuurmoes: zōērmōēs (Tongeren), zū.rmūs (Tongeren), zūrmūs (Tongeren) gezouten en ingemaakte kabuiskolen || ingemaakte witte kool [Goossens 1b (1960)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)] III-2-3
zuurkoolstamppot patattenstomp met zuurmoes: pətatəstump mɛt zūrmūs (Tongeren) Stamppot van aardappelen en zuurkool [N 16 (1962)] III-2-3
zwaaien wenken: wénké (Tongeren) Zwaaien: ritmisch heen en weer bewegen, b.v. de armen (zwaaien, schwingen, zwingelen, wenken) [N 108 (2001)] III-1-2
zwaaien met het wierookvat het wierookvat doen zwensen: t wirròukvaot dun zwinse (Tongeren) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwaaihaak zwaaihaak: zwēhwok (Tongeren  [(meervoud: zwēhjø ̞k)]  ) Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.] II-9
zwaan, algemeen zwaan: zwōͅn (Tongeren, ... ) kleine zwaan (122 gelijk de wilde zwaan [120b], maar kleiner [N 09 (1961)] || wilde zwaan (152 geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek [N 09 (1961)] III-4-1
zwaar paard (een) brabantse: brǫbantsǝ (Tongeren), bonk: boŋk (Tongeren) Zwaargebouwd paard, geschikt voor het veldwerk of als trekdier. Zie afbeelding 7. [JG, 2c; N 8, 62d, 62e en 64b] I-9