e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
natkoud koud, mistig en somber weer:   naat kout (Doenrade), naatkoad (Weert) III-4-4
natmaken behang afdoen:   nātmākǝ (Meijel), nǭtmǭkǝ (Diepenbeek), de was invochten:   naotmaoëke (Gronsveld), het behang insmeren:   natmākǝ (Noorbeek, ... ), natmaken:   natmaken (Lommel, ... ), natmākǝ (Beringe), natmǭkǝ (Ottersum), nǭtmǭkǝ (Bilzen), weken:   nǭtmǭkǝ (Bilzen) II-10, II-7, II-9, III-2-1
natmaker waterbak:   nāsmɛxǝr (Spekholzerheide) II-8
natrek nawort:   nǭtrɛk (Neer) II-2
natrekken stuiptrekken:   nǭtrękǝ (Herten) II-1
natrot aardappelziekten:   nātrǫt (Helden) I-5
nats druilerig en koud weer:   nats (Geysteren) III-4-4
natsig klam, klef:   naatsig (Weert), koud, mistig en somber weer:   nēētsig (Schimmert), te nat:   nētzix (Reuver), nē̜tsex (Herten), nɛtsex (Maasbracht) III-4-4
natsig (weer) druilerig en koud weer:   eene netsige zoemer (Brunssum), naetsich waer (Beesel), naetsig (Swalmen), náet⁄sig (Tegelen), náátsig (Pey), zelfst.nw.: naatsigheid of natigheid. Opm.: deze vorm op "-sig"komt vaker voor in het Br. dialect.  naatsig (As, ... ) , II-1, III-4-4
natsige lage, natte zandgrond:   nē̜tsegǝ (Montfort) I-8