e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Altweert

Overzicht

Gevonden: 1278
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woede gift: gift (Altweert) kwaadheid, woede III-1-4
woensdagx goensdag: (meervoud: goonsdige).  goonsdig (Altweert), Opm. de g van goonzig wordt geleidelijk aan vervangen door de w (dus woonsdig).  goonzig (Altweert), woensdag: woonsdig (Altweert) woensdag III-4-4
wolfseinde wolfseinde: wǫ.lǝfs˱entj (Altweert) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wonen houden: haoje (Altweert), wonen: wuənə (Altweert) nestelen, wonen van vogels || wonen III-2-1, III-4-1
wormsteek wormsteek: wôrremsteek (Altweert) wormstekig fruit I-7
wortelenstamppot moerenmoes: moeëremoos (Altweert), moerenpotage: moeërepetaazie (Altweert) stamppot van veldwortelen (gele wortelen) en aardappelen III-2-3
worteltje hete pootjes: mv.  heitepiekes (Altweert) worteltje I-7
wulp kluut: eigenlijk foutieve naam voor de wulp  kluût (Altweert), kuilderd: kûldert (Altweert) wulp III-4-1
wulps persoon fluit: fluit (zn.) (Altweert) wulpse vrouw III-1-4
zaag zeeg: zē̜x (Altweert) Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.] II-12