e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Castenray

Overzicht

Gevonden: 1539
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekken berijden: bereeje (Castenray), overdekken: aoverdekke (Castenray) dekken, bevruchten || dekken, opnieuw laten — III-4-2
den den: dén (Castenray) den, denneboom III-4-3
dennenappel pegel: pegel (Castenray), schobje: schöpke (Castenray) denneappel || sparappel III-4-3
dennennaalden pitser: pitser (Castenray) dennenaald III-4-3
dessert achterna: axtərnōͅ (Castenray) toetje, dessert III-2-3
deugen deugen: deuge (Castenray) deugen, geschikt zijn, goed zijn best doen III-1-4
deugniet deugeniet: deugeniet (Castenray), deugeniks: deugeniks (Castenray), onnut: ònnut (Castenray), strabander: cf. Weijnen Etymologisch Dialectwoordenboek, p. 197, s.v. "strabender"(bengel, vlegel). Afl. "strabant  strabanter (Castenray) deugniet || deugniet, rakker || ondeugend kind III-1-4
deur plank: Smiet die plaank ien \'t gat:maak de deur dicht plank. Daor is de waereld mit plaenk toewgenaegeld: Dat is een armzalig gehucht  plaank (Castenray) deur III-2-1
deurklopper deurklopper: voorloper van de bel  deurklöpper (Castenray), klopper: klöpper (Castenray, ... ) klopper op de deur || klopwerktuig III-2-1
deurknop, deurklink klink: kleenk (Castenray) klink III-2-1