33131 |
bussel kort stro |
aarbussel:
uǝrbø̜sǝl (P120p Alken)
|
Wanneer men het stro bijeengebonden heeft, ligt het graan op de dorsvloer, nog vermengd met eindjes kort stro, lege aren en kaf. Men harkt dan eerst de korte eindjes stro bijeen, en stopt deze in een bussel. Hier staan de benamingen voor deze bussel stro met harksel erin bijeen. [N 14, 29 en 33; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 48, 34.3b; Lu 2, 34.3b; monogr.; add. uit N 14, 25 en 28]
I-4
|
33129 |
bussel uitgedorst stro |
schoof:
sxǫu̯f (P120p Alken)
|
Wanneer het graan uit de aren is geslagen, worden de lege halmen bijeengebonden, vroeger met twee banden. Sinds de komst van de dorsmachines worden de halmen doorgaans dubbel geplooid en met één band in het midden gebonden, of tot pakken geperst. De grondbetekenis van schans is "takkebos, mutserd"; die van het du. Bürde "datgene wat gedragen wordt". Zie ook de toelichting van het lemma ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4).' [N 14, 26; JG 1a, 1b, 2c; L 17, 16; L 22, 33b; L 48, 34.3a; Lu 2, 34.3a; R [s], 65; S 5; Wi 16 en 17; monogr.; add. uit R 3, 70 en R 14, 19 en uit het materiaal van lemma 4.6.4 waarbij is aangetekend dat het om gedorste garven gaat]
I-4
|
20223 |
buurman |
gebuur:
gəbuər (P120p Alken),
ət is va meͅnən nounk, va meͅ mūədər, va meͅrə gəbuər (P120p Alken)
|
buurman [ZND 44 (1946)] || Het is van mn oom, van mn moeder, van buurman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
18067 |
cariës |
rotte tanden:
rotte tanden (P120p Alken)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
carnavalstoet:
carnavalstoet (P120p Alken)
|
de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22678 |
castagnetten |
castagnetten:
castagnetten (P120p Alken)
|
de twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
boeten:
byi̯tǝ (P120p Alken),
snijden:
snē̜ǝ (P120p Alken, ...
P120p Alken)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12, I-9
|
29989 |
cement |
cement:
sǝmɛnt (P120p Alken)
|
Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.]
II-9
|
32895 |
cementen strekel |
streek:
[streek] (P120p Alken)
|
Houten lat van ongeveer 40 cm., waarop aan beide zijden een laagje cement (amaril) is aangebracht. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 4. Waar het woord(deel) streek of strekel identiek is aan de opgave voor "strekel" in dezelfde plaats, wordt door middel van de notatie (streek) of (strekel) voor de fonetische documentatie verwezen naar het lemma ''strekel''. [JG 1a, 1b; add. uit N 18, 80 en 82]
I-3
|
26390 |
commissaris |
commissair:
kęmǝsę̄r (P120p Alken)
|
Van overheidswege aangestelde ambtenaar die controleert of de molenaars de bedding en de oevers van de beek schoonhouden. Zie ook het lemma ɛde beek vegenɛ.' [Grof 49]
II-3
|