32860 |
distel |
dissel:
desǝl (P120p Alken),
dissels:
desǝls (P120p Alken)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
22415 |
dobber |
stop:
stop (P120p Alken)
|
de kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20419 |
dode |
lijk:
lijk (P120p Alken)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
25373 |
doden |
afmaken:
afmaken (P120p Alken),
slachten:
sløxtǝn (P120p Alken)
|
De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.]
II-1
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (P120p Alken)
|
het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18252 |
doek |
doek:
do-ik (P120p Alken)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
ine witten do-ik (P120p Alken)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
17925 |
doelloos friemelen |
friemelen:
friemelen (P120p Alken)
|
Doelloos met de handen spelen (haffelen, friemelen, krawietelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
haan:
haaən (P120p Alken),
haan/hoorn:
(h)oͅən (P120p Alken)
|
duif, mannetje [Goossens 2a (1963)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18154 |
dokter |
dokter:
dəktour (P120p Alken)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|