25208 |
windstilte |
stil (weer):
schtil waer (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
windstil (weer):
wīndschtil (Q102p Amby)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] || windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q102p Amby),
winkelhoak (Q102p Amby)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|
21881 |
winst |
winst:
wins (Q102p Amby)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24279 |
winterkoninkje |
koninkje:
keuningske (Q102p Amby),
winterkoninkje:
winterkeuningske (Q102p Amby),
winterkeuninkske (Q102p Amby)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
32703 |
wintervoor |
wintervoor:
wentǝr[voor] (Q102p Amby)
|
Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.]
I-1
|
33238 |
winterwortelen |
wortelen:
wortǝlǝ (Q102p Amby)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
19306 |
wispelturig |
het op zijn heupen hebben:
op z⁄n heupe höbbe (Q102p Amby),
kwispelturig:
kwispelturig (Q102p Amby)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || wispelturig [SGV (1914)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
tuisen:
tōēsche (Q102p Amby),
wisselen:
wissele (Q102p Amby)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25174 |
wisselvallig weer |
kwakkellucht:
kwakkellòch (Q102p Amby),
regenlucht:
reege lòch (Q102p Amby)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33479 |
witte aalbes |
wiemeren:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
wiemere (Q102p Amby),
witte aalberen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
witte ōͅlber (Q102p Amby),
witte wiemeren:
witt6 wiem6r6 (Q102p Amby),
mv: -e
witte wiemere (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
[DC 13 (1945)]witte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|