e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

Gevonden: 3221
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broedende kip op eieren broed: brø̄i̯ (Nederweert), brok: brok (Nederweert) [N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.] I-12
broeder broeder: broor (Nederweert) broeder [SGV (1914)] III-3-3
broederschap broederschap: broederschap (Nederweert) broederschap [SGV (1914)] III-3-3
broeds broeds: brø̄ts (Nederweert) Op de vraag "Wat zegt u tegen "broeds" in uw dialect?" antwoordt een aantal informanten met een omschrijving. Deze antwoorden vindt men terug onder de als werkwoord aangeduide woordtypen. [N 19, 43b; L 22, 22; S 5; monogr.] I-12
broeibak broeibak: breujbak (Nederweert) [SGV (1914)] I-7
broek: algemeen boks: bŏks (Nederweert) broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] III-1-3
broekland, moeras broek: broôk (Nederweert), laagte: eigennaam, woest moerasgebied ten noorden van Leveroy Opm. een klein gedeelte dat er nu nog van rest, is het natuurreservaat de Zoom (de Zoûm).  Lieëgdje (Nederweert), moer: (meervoud: moore).  moor (Nederweert), moest: moeëst (Nederweert), tus: tus (Nederweert), (zo wordt het ook genoemd).  tis (Nederweert), zomp: zômp (Nederweert) moerasland, drassig land || moerassig land || moerassige grond, verende grond in een stuk weiland III-4-4
broer broer: broor (Nederweert, ... ) broeder [SGV (1914)] || broer III-2-2
brokkelhoef sprokvoeten: sprǫkvø̄t (Nederweert) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
brommen, zoemen van een insect brommen: brŏmme (Nederweert) brommen [SGV (1914)] III-4-2