30553 |
asfaltpapier |
dakleer:
dáklē̜r (L245a Castenray)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
19722 |
aslade |
asselade:
âsselaaj (L245a Castenray),
assenbak:
âssenbák (L245a Castenray),
kachellade:
káchellaaj (L245a Castenray)
|
aslade || de aslade in het fornuis/de kachel/haard
III-2-1
|
33277 |
asperge |
sperje:
sperjes (L245a Castenray)
|
asperges
I-7
|
20008 |
aster (aster sinensis) |
aster:
as’ter (L245a Castenray)
|
asterbloem
III-2-1
|
19561 |
aszeef |
assenzift:
âssezift (L245a Castenray)
|
aszeef
III-2-1
|
33499 |
augurk |
komkommertje:
kumkummerke (L245a Castenray)
|
augurk
I-7
|
31935 |
avegaar |
effer:
ɛfǝr (L245a Castenray)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|
25073 |
averechts, achterstevoren |
achterstevoren:
áchtersteveur (L245a Castenray),
(dit is een variant van áchtersteveur).
echtersteveur (L245a Castenray),
echterstevurre (L245a Castenray),
áchterstevurre (L245a Castenray),
averechts:
ávverechs (L245a Castenray)
|
achterstevoren, averechts
III-4-4
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aevesaete
aovendaete (L245a Castenray),
avondkost:
aovendkaost (L245a Castenray),
avondseten:
ōͅvəs˂ēͅtə (L245a Castenray),
avondskost:
Bruun boeëne mit spek is gennen aovekaos(t)
aoveskaos(t) (L245a Castenray)
|
avondeten || avondkost
III-2-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
ázien (L245a Castenray),
edik:
Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan
eek (L245a Castenray)
|
azijn
III-2-3
|