32859 |
wilde zuring |
dove surkel:
dǫu̯vǝ sørkǝl (P188p Hoepertingen),
surkel:
sørkǝl (P188p Hoepertingen),
wilde klaver:
wīlǝ klǭvǝr (P188p Hoepertingen),
wilde sulker:
weljǝ sø.lǝkǝr (P188p Hoepertingen)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
∂n wu̯j∂ (P188p Hoepertingen),
wilgboom:
∂n∂ wilg∂bcim (P188p Hoepertingen)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketjes (P188p Hoepertingen),
kettjes (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?
ig wil, djeje wijlt, ija wijlt (P188p Hoepertingen)
|
ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
17596 |
wimper |
wimpel:
wimpels (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
wimper:
wimpers (P188p Hoepertingen)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
scheet:
en skeiət (P188p Hoepertingen)
|
een scheet [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wejnd (P188p Hoepertingen),
ps. of toch omspellen volgens IPA: [w@jnt]?
wɛjnt (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
24434 |
winde |
winde:
wɛjŋ (P188p Hoepertingen)
|
Winde waarmee in geval van een getand sluisijzer de sluisdeur op- of afgedraaid kan worden. Zie ook afb. 68 en 69 en de toelichting bij het lemma ɛsluisijzerɛ.' [Vds 45; Jan 42; Coe 28; Grof 63]
II-3
|
25160 |
winderig weer |
een hele wind:
nən huələ weint (P188p Hoepertingen)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25958 |
windmolen |
windmolen:
wɛjn[molen] (P188p Hoepertingen)
|
Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.]
II-3
|