e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q196p plaats=Mheer

Overzicht

Gevonden: 4071
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bestemmen bestimmen (du.): besjtimme (Mheer) iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)] III-1-4
bestendig weer klare lucht: klaor loojt (Mheer), vast (weer): vaast wèèr (Mheer) bestendig weer [vaste lucht] [N 22 (1963)] || lucht die vast, bestendig weer betekent [hooilucht, vaste lucht] [N 81 (1980)] III-4-4
besvrucht, algemeen bes: bessen (Mheer), bēēs (Mheer) bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)] I-7
beteuterd beteuterd: beteuterd (Mheer), bleu: hee waor bluve (Mheer), ook materiaal znd 32, 67  bluue (Mheer), onnozel: onnuuëzel (Mheer), van streek: va sjtreëk (Mheer) beteuterd [SGV (1914)] || beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] III-1-4
betrappen traperen (<fr.): trappeere (Mheer), trappére (Mheer) betrappen [ZND 32 (1939)] || een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)] III-3-1
betrekken (lucht) betrekken: de loojt betrekt (Mheer), het bronkt: ⁄t broonkt (Mheer), monketig: moonketig (Mheer) dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)] || eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)] III-4-4
betten van een wonde baden: bèè:je (Mheer), betten: bette (Mheer) een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)] III-1-2
beuk beuk: beuk (Mheer, ... ), -  beuk (Mheer), gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk  beuk (Mheer) beuk [SGV (1914)] || beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] || beuk (Fagus) [DC 39 (1965)] III-4-3
beukennootje beukennootje: -  beuke-nutsjes (Mheer) beukennootje [DC 39 (1965)] III-4-3
beurs, overrijp fauxcas: foeka (Mheer, ... ), murg: mörrig (Mheer) beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)] III-2-3