e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L329p plaats=Roermond

Overzicht

Gevonden: 6145
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
balzak zak: zak (Roermond) balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)] III-1-1
band reep: ręjp (Roermond) In het algemeen de band die de houten duigen van een vat of kuip omspant en bijeenhoudt. De band is doorgaans van ijzer vervaardigd. Vroeger werden ook houten banden gebruikt. [A 19, 1a; monogr.] II-12
band, lint band: banjtj (Roermond), lint: lenjtj (Roermond) Lintvormig weefsel van katoen, linnen, fluweel enz. ter afboording, versiering of versteviging. [N 62, 58d; N 62, 58c; Gi 1.IV, 55; Gi 1.IV, 56; monogr.] II-7
banden banden: bɛnj (Roermond) Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a] I-11
bandiet bandiet: bandiet (Roermond), schobbejak: sjoebieak (Roermond), smeerlap: sjmeerlap (Roermond) een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)] III-3-1
bandijzer bandijzer: banjt˱īzǝr (Roermond) Het zeer platte staafijzer, waaruit de definitieve banden vervaardigd worden. Zie ook het volgende lemma. [N E, 43] II-12
bandschort met borststuk helpenscholk: helpesjolk (Roermond), scholk: scholk (Roermond), sjolk (Roermond), sjólk (Roermond) schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] III-1-3
bang angstig: engstig (Roermond, ... ), bang: bang (Roermond), schuw: sjoew (Roermond), sjoewe (Roermond), sjoewə (Roermond) angstig || bang || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)] III-1-4
bangerik bangerik: bangerik (Roermond, ... ), eine bangerik (Roermond), bangeschijter: bange sjieter (Roermond), enne bangeschieter (Roermond), bangeschijterd: bangesjieter(t) (Roermond), bangfloets: ein bangfloe:ts (Roermond), schijt-uit, een -: sjiet oòt (Roermond), schijthuis: ei sjie‧thoe‧s (Roermond), ein sjie-thoe-s (Roermond), ein sjiethoes (Roermond), en schie‧thoes (Roermond), schie‧thoe‧s (Roermond), sjiethoes (Roermond), sjiethōēs (Roermond), ⁄n sjie‧thoe:s (Roermond), plat waat is dae Wulm e sjiethoes  sjīēthōēs (Roermond), wezel: wezel (Roermond) bangerik || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)] || schijthuis III-1-4
bank van lening bank van lening: bank v. lening (Roermond), lommerd: Van Dale: lommerd, bank van lening, pandjeshuis.  lōmmər (Roermond) de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)] III-3-1