e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
op ruiters stapelen op ruiters zetten, ruiteren:   ǫp [ruiters] štāpǝlǝ (Maasniel) I-3
op ruiters zetten op ruiters zetten, ruiteren:   up [ruiters] ˲zętǝ (Sevenum), ǫp [ruiters] ˲zø̜tǝ (Bree), ǫp [ruiters] ˲zętǝ (Baarlo, ... ) I-3
op schabberdebonk de hort op?: vgl. Maastricht Wb. (pag. 370): schobberdebonk, sjabberdebónk, in de zegsw. op - goon, gaan klaplopen, schooieren. Ook wel: sjamberdebónk.  op sjabbeldeboonk (Maastricht) III-3-1
op schabberjak de hort op?: vgl. Meerlo-Wanssum Wb. (pag. 245): schabberjak, óp schabberjak zien, uit zijn om hier en daar een kletspraatje te maken.  oop schabberjak (Meterik) III-3-1
op schabberlits de hort op?:   op sjabberlits (Heel) III-3-1
op schabbernak de hort op?:   ŏp sjabernak zin (Meijel) III-3-1
op schak de hort op?:   op sjak (Hunsel), vgl. Tegelen Wb. (pag. 113): sjakke, schokken.  op sjak (Helden/Everlo, ... ) III-3-1
op schakkenek zitten op de schouder zitten:   biej vader oppe sjakkenak zitte (Haelen) III-1-2
op scharlebonk de hort op?: vgl. Venlo Wb. (pag. 232): sch(r)abberdebónk, op ~ loupe, klaplopen.  op sjarlebônk (Tegelen) III-3-1
op scheut de hort op:   op schø.yt (Borlo), de hort op?:   oop sjeuət (Putbroek) III-3-1