e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
opkorten de banden inkorten:   opkǫrtǝ (Blitterswijck, ... ), minderen:   op te korten (Reppel), ⁄t koͅrt oͅp (Wijchmaal), slagader inkorten:   ǫpkǫrtǝn (Leunen), zeil minderen:   ǫpkǫrtǝ (Kaulille) II-1, II-12, II-3, III-1-3
opkorven de wand volvlechten:   ǫpkø̜rǝvǝ (Uikhoven) II-12
opkotsen rochelen:   ópkótse (Ubachsberg) III-1-2
opkotteren oppoken:   opkøtǝrǝen (Bevingen) II-1
opkrabben hakken, wieden met de hak:   ǫpkrabǝ (Opglabbeek), harken, werken met de hark:   upkrabǝ (Zelem), ǫpkrabǝ (Opglabbeek), op heukelingen zetten, zwelen:   ǫpkrabǝ (Blitterswijck), op rijen zetten:   ǫpkrɛbǝ (Maastricht), schrapen:   upkrabǝ (Tessenderlo), ǫpkrabǝ (Dilsen) I-3, I-5, II-12
opkrabberen hakken, wieden met de hak:   ǫpkrabǝrǝ (Opglabbeek), harken, werken met de hark:   ǫpkrabǝrǝ (Opglabbeek), op heukelingen zetten, zwelen:   ǫpkrębǝrǝ (Gingelom) I-3, I-5
opkrabbertje grondkrabber:   ǫpkrębǝrkǝ (Maaseik) I-5
opkratsen op rijen zetten:   ǫpkrɛtsǝ (Ulestraten), schrapen:   ǫpkratsǝ (Sint Odilienberg) I-3, II-12
opkrijgen opmaken:   jɛ.lt op tə krijə (Kelmis) III-3-1
opkrikken optillen: NB: hefboom = kruk bij kar of auto.  opkrikke (mit eine luije knecht) (Neer), wortels rooien:   opkrekǝ (Rummen) I-8, III-1-2