e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
rondlopen wie een pauwhaan kringetjes maken rond de duivin (baltsverschijnsel):   rondlaope wie eine pauwhaan (Geleen) III-3-2
rondloper bedelaar:   rondleuper (Schimmert), róndlòwper (As), bedelaarsvrouw:   róndlòwper (As), leegloper: ook materiaal znd 30, 4  rondleuper (Hoepertingen), leurder:   rondleiper (Neeroeteren), rondleuper (Mechelen-Bovelingen, ... ), rondleurder (Stokkem), rondleuəper (Hoepertingen), rondlijper (Neeroeteren), rondloeper (Gruitrode), rondlopər (Vroenhoven), rondlōper (Genk), rondluiper (Hoepertingen), rondluipèr (Grote-Brogel), rondluper (Paal), rondluuper (Stevoort), rontluiper (Gelinden), roondleeper (Rosmeer), roondleuper (Sint-Martens-Voeren), roondlèper (Rosmeer), roond⁄leuper (Mheer), roŋluipər (Hasselt), rōndluiper (Lanaken), roͅndlypər (Zonhoven), rò[u}ndlø͂ͅ⁄pər (Mechelen-aan-de-Maas), (= een rondloper).  eine rontj luiper (Grevenbicht/Papenhoven), ps. omgespeld volgens Frings.  rōntlø͂ͅpər (Teuven), rūntløͅi̯pər (Opglabbeek), vagebond:   rondlèper (Eigenbilzen) III-1-4, III-3-1
rondlummelen rondslenteren, ronddolen:   rondlummele (Diepenbeek), roͅntlømələ (Bocholt, ... ), ró:ndlumm`le (Kaulille), rónklummele (Tegelen), rôndlummele (Hoensbroek), B.v. `t zijn gekken die zonder doel rondlummelen.  zonder doel} rondlummelen (Peer) III-1-2
rondmachine karhoepelwals:   rønmǝšin (Maastricht) II-11
rondmaken de binnenrand vlakmaken:   rǫntmākǝ (Hasselt), de zoom aftekenen:   rontmāwkǝ (Jeuk), rontmǭkǝ (Tongeren), opbollen van het beschuitdeeg:   roŋkmāxǝ (Kerkrade), rondvijlen, rondraspen:   rōntmākǝ (Mechelen) II-1, II-12, II-7
rondmes haalmes:   roŋkmɛts (Tegelen) II-12
rondmuizen rondslenteren, ronddolen: (rondmuizen)  roͅntmāəzə (Gingelom) III-1-2
rondmurken woelen: Bij trefwd. woelen wordt verwezen naar wroeten.  (rùnd)mùr"ke (Beverlo) III-1-2
rondom boterham van wit en zwart brood:   roondum (Ottersum), dikke boterham:   rōōndum (Middelaar) I-4
rondom (zaaien) rondom zaaien, rondom het stuk zaaien:   rǫ.nd`om (As, ... ) III-2-3