20540 |
beschimmelen |
bederven:
bedérreve (Q102p Amby)
|
Hoe noemt U: Werken van het brood, zodat het schimmelt (spinnen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20790 |
beschuit |
beschuit:
1a-m
besuut (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
beschuit [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
19285 |
beslissen |
beslissen:
beschlisse (Q102p Amby)
|
iets waarover verschil van gevoel is voorgoed tot een einde brengen [scheiden, beslissen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21532 |
besteken |
geven:
geve (Q102p Amby)
|
kado geven [schenken, besteken] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18922 |
bestemmen |
aanwijzen:
aanwīēze (Q102p Amby)
|
iets of iemand aanwijzen voor een bepaald doel [betijen, bestemmen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33607 |
besvrucht, algemeen |
aardebes:
b.v. eerebeeze = aardbeien
eerebeeze (Q102p Amby),
bes:
bees (Q102p Amby),
kronsel:
kronsel (Q102p Amby),
kronsele (Q102p Amby)
|
bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)] || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
beteuterd (Q102p Amby),
beteutert (Q102p Amby)
|
beteuterd [SGV (1914)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21516 |
betrappen |
traperen (<fr.):
trappere (Q102p Amby)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18157 |
betten van een wonde |
betten:
bette (Q102p Amby),
soppen:
soppe (Q102p Amby)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuk (Q102p Amby),
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
bo:k (Q102p Amby)
|
beuk [SGV (1914)] || beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|