18966 |
bedrieger |
bedrieger:
bedrieger (L210p Venray),
jood:
enne jud (L210p Venray)
|
iemand die een ander bedriegt [prul, smiechel, striegelaam, bedrieger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedroefd (L210p Venray),
droevig:
drūveg (L210p Venray),
leed:
lieëd hebbe (L210p Venray),
verdrietig:
verdriēētig (L210p Venray)
|
bedroefd [SGV (1914)] || droevig, treurig || verdriet hebbend, treurig [droef, bedroefd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19471 |
bedsprei |
bedsprei:
be̝ͅtspreͅi̯ (L210p Venray),
overdeken:
aoverdeke (L210p Venray, ...
L210p Venray),
stikdeken:
stikdeke (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
bedsprei [RND] || gewatteerde deken/sprei || gewatteerde gestikte deken || sprei
III-2-1
|
22688 |
beeldhouwer |
beeldhouwer:
beelthouer (L210p Venray)
|
Iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
22403 |
beeldzijde van een geldstuk |
kop:
kop (L210p Venray)
|
De beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33660 |
beemd |
pas:
pās (L210p Venray)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|
17771 |
been |
been:
beejn (L210p Venray)
|
been [SGV (1914)]
III-1-1
|
17561 |
been, beenderen |
bot:
bèùt (L210p Venray),
botje:
bèùtje (L210p Venray),
knook:
knaok (L210p Venray)
|
beenderen [N 10a (1961)] || benen, been (Frans: un os) [knook, knowk, been, bot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33898 |
beervoetigheid |
(het heeft/staat) bereklauw:
bē̜rǝklau̯ (L210p Venray),
doorstaan:
dørstǭn (L210p Venray)
|
Beervoetige stand, een afwijking, waarbij de kootas naar voren is gebroken door het achterwaarts doorzakken van de koot, zodat de vetlok met de bodem in aanraking komt. [JG 1a, 1b; N 8, 93b]
I-9
|
19140 |
beestachtig persoon; beestachtig |
beest:
bieëst (L210p Venray),
beestachtig:
bieëstaechtig (L210p Venray),
deugniet:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
deugeniet (L210p Venray),
verkeerd:
vraag 400 is een dubbel bestand (2 x 115) waaruit twee lemmata vervaardigd moeten worden: "beestachtig (van karakter)"; "beestachtig persoon
verkiēërd (L210p Venray)
|
beestachtig || laag, gemeen, niet te vertrouwen persoon || met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|