23257 |
avondgebed |
avondgebed:
aovendgebed (L210p Venray)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avondeten:
aovendete (L210p Venray),
aovendèète (L210p Venray),
aovendééte (L210p Venray),
aoventaeten (L210p Venray),
aoventèète (L210p Venray),
aventète (L210p Venray),
aevesaete
aovendaete (L210p Venray),
avondkoffie:
oavond koffie (L210p Venray),
avondkost:
aovendkaost (L210p Venray),
avondmaal:
aovendmaol (L210p Venray),
avondseten:
aovesaete (L210p Venray),
aovesaeten (L210p Venray),
ōͅvəs˂ēͅtə (L210p Venray),
avondskost:
Bruun boeëne mit spek is gennen aovekaos(t)
aoveskaos(t) (L210p Venray),
koffie, de -:
de koffie (L210p Venray),
koffiedrinken, het -:
koffiedrīnke (L210p Venray),
s-avondseten:
’s avonds ête (L210p Venray)
|
avondeten || avondkost || avondmaal || de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
aovendtriduum (L210p Venray)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
ázien (L210p Venray),
edik:
eek (L210p Venray, ...
L210p Venray),
Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan
eek (L210p Venray)
|
azijn || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18282 |
baalschort |
baalscholk:
voor de stal
baalscholk (L210p Venray)
|
zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
slibberen:
slibbere (L210p Venray, ...
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray,
L210p Venray)
|
Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden door gladheid, baantje glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-3-2
|
22322 |
baantje glijden op het ijs: hakken |
hakken:
Bij het baantje glijden op het ijs, is het een sport om te proberen zn voorganger ten val te brengen. Men tracht hem dan in te halen door beter en harder af te zetten. Doordat men hem dan tegen de hak schopt, kan deze het evenwicht verliezen. Tijdens het glijden roept men dan: hákkákkákkákkák!!! Bedreven jongens die kans lopen om gehákt te worden, schoppen op het juiste moment terug, waardoor de aanvaller ten val komt.
hákke (L210p Venray),
pootje hakken:
Dit doet men onder de kreet hákhákhákhákhák!
pötje hákke (L210p Venray)
|
Bij het baantje glijden (slibberen) probeert men soms de persoon die men voor zich heeft, een extra duw te geven met de voet tegen zijn hak, zodat deze zal vallen. || Van achteren tegen de hak schoppen.
III-3-2
|
17584 |
baard |
baard:
baard (L210p Venray, ...
L210p Venray),
bá:rt (L210p Venray),
bijentros:
bejǝtrōs (L210p Venray),
vlimmen:
vlemǝ (L210p Venray)
|
baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4, II-6, III-1-1
|
28005 |
baas |
voorwerker:
vørwerǝkǝr (L210p Venray)
|
Bedrijfsleider, belast met het toezicht op en co√∂rdinatie van al de werkzaamheden in het steenbakkersbedrijf; vooral het stoken en het bakken van de stenen heeft zijn bijzondere aandacht. In het lemma zijn zowel benamingen opgenomen voor de baas bij een veldoven als voor de ploegbaas bij de latere industriële steenbakkerijen. Zie voor het woordtype inzetter ook de toelichting bij het lemma ɛinzetterɛ.' [N 98, 4; monogr.]
II-8
|
20551 |
babbelaar |
babbel:
babbel (L210p Venray),
bábbel (L210p Venray),
babbelaar:
babbeler (L210p Venray),
babbeltje:
bābbeltje (L210p Venray),
karamel:
kermél (L210p Venray),
kárremél (L210p Venray)
|
babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || caramel
III-2-3
|