e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L210p plaats=Venray

Overzicht

Gevonden: 6060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
avondgebed avondgebed: aovendgebed (Venray) Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
avondmaal avondeten: aovendete (Venray), aovendèète (Venray), aovendééte (Venray), aoventaeten (Venray), aoventèète (Venray), aventète (Venray), aevesaete  aovendaete (Venray), avondkoffie: oavond koffie (Venray), avondkost: aovendkaost (Venray), avondmaal: aovendmaol (Venray), avondseten: aovesaete (Venray), aovesaeten (Venray), ōͅvəs˂ēͅtə (Venray), avondskost: Bruun boeëne mit spek is gennen aovekaos(t)  aoveskaos(t) (Venray), koffie, de -: de koffie (Venray), koffiedrinken, het -: koffiedrīnke (Venray), s-avondseten: ’s avonds ête (Venray) avondeten || avondkost || avondmaal || de laatste maaltijd van de dag (verschil tussen zomer en winter [N 06 (1960)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 19 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: avond [ZND 18G (1935)] III-2-3
avondtriduüm avondtridum: aovendtriduum (Venray) Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)] III-3-3
azijn azijn: ázien (Venray), edik: eek (Venray, ... ), Ki‰ke as eek: zuur kijken Mit eek vángde gén vli‰ge: Met snauwen krijgt men niets gedaan  eek (Venray) azijn || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)] III-2-3
baalschort baalscholk: voor de stal  baalscholk (Venray) zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3
baantje glijden op het ijs slibberen: slibbere (Venray, ... ) Baantje glijden [siddere, slibbere, sleure, kejje]. [N 07 (1961)] || Glijden door gladheid, baantje glijden. || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] III-3-2
baantje glijden op het ijs: hakken hakken: Bij het baantje glijden op het ijs, is het een sport om te proberen zn voorganger ten val te brengen. Men tracht hem dan in te halen door beter en harder af te zetten. Doordat men hem dan tegen de hak schopt, kan deze het evenwicht verliezen. Tijdens het glijden roept men dan: hákkákkákkákkák!!! Bedreven jongens die kans lopen om gehákt te worden, schoppen op het juiste moment terug, waardoor de aanvaller ten val komt.  hákke (Venray), pootje hakken: Dit doet men onder de kreet hákhákhákhákhák!  pötje hákke (Venray) Bij het baantje glijden (slibberen) probeert men soms de persoon die men voor zich heeft, een extra duw te geven met de voet tegen zijn hak, zodat deze zal vallen. || Van achteren tegen de hak schoppen. III-3-2
baard baard: baard (Venray, ... ), bá:rt (Venray), bijentros: bejǝtrōs (Venray), vlimmen: vlemǝ (Venray) baard [DC 01 (1931)] || De hoeveelheid bijen die vlak voor het zwermen rond het vlieggat ligt. [N 63, 30b] || De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131] I-4, II-6, III-1-1
baas voorwerker: vørwerǝkǝr (Venray) Bedrijfsleider, belast met het toezicht op en co√∂rdinatie van al de werkzaamheden in het steenbakkersbedrijf; vooral het stoken en het bakken van de stenen heeft zijn bijzondere aandacht. In het lemma zijn zowel benamingen opgenomen voor de baas bij een veldoven als voor de ploegbaas bij de latere industriële steenbakkerijen. Zie voor het woordtype inzetter ook de toelichting bij het lemma ɛinzetterɛ.' [N 98, 4; monogr.] II-8
babbelaar babbel: babbel (Venray), bábbel (Venray), babbelaar: babbeler (Venray), babbeltje: bābbeltje (Venray), karamel: kermél (Venray), kárremél (Venray) babbelaar [SGV (1914)] || babbelaar; Hoe noemt U: Een balletje van suiker of stroop (babbelder, babbelaar, brok, babbel(tje), suikerbal, sabbelder, ababol, rababbel, kussentje, spekje, steek, kokinje, babbelut) [N 80 (1980)] || caramel III-2-3