20278 |
baby, zuigeling |
jonge dochter:
jòngdaochter (L210p Venray),
jonge zoon:
jòngezoeën (L210p Venray),
kindje:
kiendje (L210p Venray),
kiēndje (L210p Venray),
kleine, een -:
enne klaene (L210p Venray),
’n klaen (L210p Venray)
|
baby, zeer jong kind || baby, zuigeling; benaming voor kind beneden één jaar [DC 30 (1958)] || baby/kleuter van het mannelijk geslacht || baby/kleuter van het vrouwelijk geslacht || pas geboren meisje || pasgeboren jongen
III-2-2
|
26844 |
baggeren |
baggerd maken:
bagǝrt mākǝ (L210p Venray)
|
Het baggeren gebeurt op verschillende manieren. Soms bereidt men de veenspecie in de put waaruit ze naar het ligveld wordt gebracht, soms wordt naast de kuil waaruit men de bagger wil graven, een vierkante bak geplaatst waarin het slijk wordt geworpen. In P 46 gebeurt het turven of baggeren op slechts enkele plaatsen. Als men de graszoden heeft verwijderd en de turf heeft gevonden, wordt de zwarte brij uitgespreid. In L 352 wordt voor het baggeren de graslaag eveneens afgestoken en wordt de bovenlaag ook verwijderd. Men maakt een plek van ongeveer één are grasvrij. Vervolgens graaft men een kuil van vier meter lengte en één meter breedte. De moer wordt uitgespreid op het vooraf klaargemaakte plaatsje tot een sprei van ongeveer 20 cm dik. [I, 87; N, 27, 1 add.]
II-4
|
26860 |
baggerhak |
haak:
hǭk (L210p Venray)
|
Hak waarmee men het baggerslijk fijn- en kapotmaakt. Naast een hak gebruiken de boeren ook wel een hooivork, riek of mesthaak. [I, 103d; I, 103e]
II-4
|
21185 |
baggermolen |
zandzuiger:
de zândzuuger (L210p Venray)
|
een baggermolen die zand opzuigt en door een buis ver weg perst (opper, zandzuiger, zuiger) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
26850 |
baggerschop |
houteren bats:
hø̜ltǝrǝ bats (L210p Venray)
|
Met een baggerschop spreidt men de brij uiteen. [I, 94]
II-4
|
26840 |
baggerslijk |
baggerdslijk:
bagǝrtslik (L210p Venray)
|
De vormloze massa slijk voordat die tot turf wordt verwerkt. [I, add.]
II-4
|
26873 |
baggersnijder |
klotsnijstaak:
klotsnistāk (L210p Venray)
|
Werktuig waarmee het baggerslijk gesneden wordt. In L 288a kent men een stok van drie meter lengte met vooraan een ijzeren pin en in L 265 heeft men een stok met een mes eraan. Ook een spade wordt soms gebruikt om te snijden. [I, 107c; monogr.]
II-4
|
26838 |
baggerturf |
baggerd:
bagǝrt (L210p Venray)
|
Baggerturf zit onderaan in het veen en is nagenoeg modder. In L 210 wordt deze turf uit sloten gegraven. Steken is in de regel niet mogelijk. Met een baggerbeugel of een schepper wordt het slijk op de kant gebracht waarna het na een korte indroging als steekturf verder verwerkt kan worden. [I, 86; B 27, add.]
II-4
|
34257 |
bak om boter in te kneden |
botterschotel:
[botter]sxōtǝl (L210p Venray)
|
Kneedbak die schuin werd geplaatst om de melk uit de geknede boter te laten vloeien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 59 en 61; JG 1a, 1b; A 7, 22; Ge 22, 15, 72 en 73; L 27, 67 en 68; monogr.; N 5A (I]
I-11
|
21189 |
baken |
baken:
bake (L210p Venray, ...
L210p Venray)
|
baken [SGV (1914)] || elk vast merk [boei of iets dergelijks] dat een schipper het vaarwater aanwijst [baken, baak] [N 90 (1982)]
III-3-1
|