e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
weerlichten weerlichten: twéé.rlee:chtj (Nederweert), waerleechte (Nederweert, ... ), wairleechte (Nederweert), wèèrlééchte (Nederweert), wéérleechte (Nederweert, ... ), ⁄t wéérleechtj (Nederweert) bliksem [SGV (1914)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || bliksemen, weerlichten III-4-4
weersgesteldheid weer: wêr (Nederweert) weer [SGV (1914)] III-4-4
weerstand biedend hard in de muil: hārt en ǝ mul (Nederweert), wreed in de muil: vrīt en ǝ mul (Nederweert) Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e] I-9
weerwolf weerwolf: wêrwolf (Nederweert) weerwolf [SGV (1914)] III-3-3
wees wees: wês (Nederweert) wees [SGV (1914)] III-2-2
weg weg: we.əx (Nederweert) weg [RND] III-3-1
wei water: wātǝr (Nederweert), wei: wē̜i̯ (Nederweert), węi̯ (Nederweert, ... ) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
weiland in het algemeen wei: węi̯ (Nederweert) Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.] I-8
welig groeiend gelp: gêlp (Nederweert) welig groeiend III-4-3
welig, gelp gelp: gēlǝp (Nederweert) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4