e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288p plaats=Nederweert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte narcis pinksterbloem: pînksterbloome (Nederweert) narcis, witte III-4-3
witte vlekken duivelsvlekken: dyvǝlsvlɛkǝ (Nederweert) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte waterkers bronnenkers: bronnenkers (Nederweert, ... ) Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)] I-5, III-4-3
witte waterlelie kolleblader: kolleblaar (Nederweert) waterlelie III-4-3
wittebrood mik: mik (Nederweert), Syst. WBD  mik (Nederweert), weg: Syst. WBD Opgave voor Q 203  we’k (Nederweert) Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood [SGV (1914)] III-2-3
woede gift: gift (Nederweert) kwaadheid, woede III-1-4
woensdagx goensdag: goonsdig (Nederweert, ... ), (meervoud: goonsdige).  goonsdig (Nederweert), Opm. de g van goonzig wordt geleidelijk aan vervangen door de w (dus woonsdig).  goonzig (Nederweert), woensdag: woonsdig (Nederweert), (nieuwe benaming!).  woonsdig (Nederweert) dag; woensdag [N 07 (1961)] || woensdag || Woensdag [SGV (1914)] III-4-4
wolfseinde wolfseinde: wǫ.lǝfs˱entj (Nederweert) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wonder wonder: wonger (Nederweert) wonder [SGV (1914)] III-3-3
wonen houden: haoje (Nederweert), wwvorm: dao hiltj eine merkof (woont)  hiltj (Nederweert), huizen: hoeze (Nederweert), wonen: woine (Nederweert), wuənə (Nederweert), zitten: zitte (Nederweert) huizen (ww.) [SGV (1914)] || nest hebben || nestelen, wonen van vogels || wonen [SGV (1914)] III-2-1, III-4-1