e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L244a plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 970
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kern sluik: sluk (Veulen) Uitsteeksel dat komt bloot te liggen, wanneer de koe een hoorn afstoot. [A 4, 15; L 20, 15] I-11
keuken keuken: \'n Vette keuke, \'n mager testement: wie royaal is met eten en drinken , houdt niet veel over Wie nie braoje kan, mòt uut de keuke wegbliëve: men moet zich niet bemoeien met zaken waar men geen verstand van heeft  keuke (Veulen) keuken III-2-1
keukenkast aanrechtkastje: ánraech(t)kaesje (Veulen), keukenkast: keukekâs(t) (Veulen) aanrechtkastje || keukenkast III-2-1
kieskauwen klewsen: klewse (Veulen), malen: male (Veulen), pierken: piereke (Veulen), tissen: tisse (Veulen) het langdurig kauwen van eten || kieskeurig zijn met eten || met lange tanden eten || overdreven kieskeurig zijn bij het eten III-2-3
kieskauwer klewser: klewser (Veulen), kleͅwsər (Veulen), lekmuil: lekmoel (Veulen), tisser: tesər (Veulen), zatvreter: zatvraeter (Veulen) persoon die kieskeurig bij het eten is en zogezegd "beter"gewend is en ook nog verkwistend met eten omgaat || persoon die lang op zijn eten blijft kauwen || persoon die lang op zijn/haar eten blijft kauwen || te kieskeurig eter III-2-3
kieskeurig kommerlijk: kummelek (Veulen) kieskeurig III-1-4
kinderstoel kakstoel: kákstoēl (Veulen) kinderstoel, voorzien van een kleine (afsluitbare) po in de bodem III-2-1
kippen hennen: hęnǝ (Veulen), kippen: kipǝ (Veulen), tuten: tȳtǝ (Veulen) De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.] I-12
kippensoep hennensoep: hennesoep (Veulen) kippensoep III-2-3
klaver, algemeen klaver: kliǝvǝr (Veulen) De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.] I-5