e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032p plaats=Schinnen

Overzicht

Gevonden: 4527
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zuinig nauw: neij (Schinnen), zuinig: zunig (Schinnen), zuunig (Schinnen) van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)] III-3-1
zure haring haring in essig: hîêringe in essig (Schinnen), rolmops: rolmops (Schinnen, ... ) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
zuster begijn: begien (Schinnen, ... ), non: non (Schinnen), zuster: zuster (Schinnen), zy(3)̄stər (Schinnen), (Boven de ö van hör, hoort nog een lengte teken te staan,deze combinatie is met de computer niet te realiseren).  zöster (Schinnen) Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] III-2-2, III-3-3
zusters penitenten grijze begijnen: Griesbegiène (Schinnen) De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)] III-3-3
zuurbes berberis: eigen spellingsysteem  berberis (Schinnen) Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)] III-4-3
zuurdeeg maken desemen: dęjsǝmǝ (Schinnen) Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.] II-1
zuurkool zuurmoes: zoermous (Schinnen) zuurkool [SGV (1914)] III-2-3
zwaaien zwaaien: sjweje (Schinnen), zwejje (Schinnen), zwingen: zjwenge (Schinnen) zwaaien [SGV (1914)] || Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen). [N 84 (1981)] III-1-2
zwaaien met het wierookvat zwaaien: sjweìje (Schinnen), zwengelen: zjwengele (Schinnen) (met) het wierookvat zwaaien. [N 96B (1989)] III-3-3
zwachtel windel: winjel (Schinnen, ... ) Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees). [N 84 (1981)] III-1-2