e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braken kotsen: k-tse (Blerick), kotsen (Blerick), overgeven: euver gäeve (Blerick), euvergaeve (Blerick, ... ), spijen: speeje (Blerick, ... ) kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
bramenvlaai bramelenvlaai: Syst. WBD  braomelevlaaj (Blerick) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandblaar brandblaar: brandblaor (Blerick), brandblaar van de kachel  brandbloar (Blerick), hitsbult: brandblar van de brandnetel  hetsbult (Blerick) Een brandblaar. [DC 14 (1946)] III-1-2
branden branden: branden (Blerick), de kachel bount (Blerick), in stro leggen en aansteken: en strūj lɛgǝ ɛn ānstē̜kǝ (Blerick) branden [SGV (1914)] || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1, III-2-1
brander van een lamp brander: brander (Blerick) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn cognac: cognac (Blerick), franse cognac: frans côgnac (Blerick) brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3
brandhout aanmaakhout: aanmaakholt (Blerick), brandhout: brandholt (Blerick), brandhout (Blerick), branthoͅu̯t (Blerick) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] || Hoe noemt u het brandhout voor de kachel? (brandhout, stoofhout, kapittelhout) [N 104 (2000)] I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie brandkast: brandkas (Blerick) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandnetel brandnetel: brand˱nētǝl (Blerick), -  brandnetel (Blerick, ... ), netel: nētǝl (Blerick) brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3
brandslang brandslang: brandslang (Blerick), darm: derm (Blerick), slang: slang (Blerick) de buis van soepele stof waardoor het water van een brandspuit geleid wordt [ader, darm] [N 90 (1982)] III-3-1