e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boterham (kinderwoord) bam: Syst. WBD  bam (Blerick) Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham met kaas kaasboterham: Syst. WBD  kiësbotteram (Blerick) Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham met vet boterham met vet: Syst. WBD  botteram met vet (Blerick) Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterhamworst hamworst: ziet rozig  hamwors (Blerick), schink: ham  schink (Blerick) hamworst /schinken- [N 06 (1960)] III-2-3
boterkussentje spek: spek (Blerick, ... ) boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)] III-2-3
botervlootje boterpot: botterpot (Blerick), boterpotje: boterpötje (Blerick), botervloot: bôtervloeoet (Blerick), botervlootje: uu dus lang  bŏtervluëtje (Blerick) botervlootje [DC 23 (1953)] III-2-1
botteriken hekken: hękǝ (Blerick), ramen: rām (Blerick) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bouwemmer emer: ęjmǝr (Blerick), zinken emer: zeŋkǝn ɛjmǝr (Blerick) Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9
bouwland `: fē̜.lt (Blerick), akker: akǝr (Blerick), land: lant (Blerick), laŋk (Blerick), plak: plak (Blerick), veld: vɛlt (Blerick), vɛ̄lt (Blerick), veldgrond: vɛltgroŋk (Blerick) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwvoor bouwgrond: bǫu̯gront (Blerick), bouwlaag: bǫu̯Iǭx (Blerick), de zwarte aarde: dǝ zwartǝ ę̄rt (Blerick), moer: mōr (Blerick), nerf/erf: dǝ ɛrǝf (Blerick), ǝt˱ ɛrǝf (Blerick) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1