e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomvalk boomvalk: baum valk (Blerick) valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)] III-4-1
boomvruchten stelen stritsen: strietse (Blerick), stropen: struipe (Blerick) Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)] III-3-2
boomwagen mallejan: malǝjan (Blerick) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen bonen: būnǝ (Blerick), boon: būn (Blerick) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boordenknoopje boordenknoopje: baodeknuipke (Blerick), bördeknûpke (Blerick), kragenknoopje: krageknöpke (Blerick) boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3
boos kwaad: kwoad (Blerick) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
boosaardig paard rotzak: rǫtzak (Blerick) Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o] I-9
boot(je) boot(je): boêt (Blerick), roeiboot(je): roeiboët (Blerick), roeibŏĕt (Blerick) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bord telder: telder (Blerick, ... ) bord [Roukens 03 (1937)], [Weijnen BN 06 (1939)] III-2-1
borduren borduren: bordure (Blerick) Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren) [N 79 (1979)] III-1-3