e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

Gevonden: 5182
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
box box: nellie löp al in de box  boks (Blerick), nellie löpt al in de box  boks (Blerick), nellie schravelt al in de box  boks (Blerick), looprek: louprek (Blerick) box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)] III-2-2
braadpan braadketel: braojkeatel (Blerick), braadpan: braojpan (Blerick) Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)] III-2-1
braadworst braadworst: braodwors (Blerick) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Blerick, ... ), broaf (Blerick), ein braaf kiendje (Blerick), het is ⁄n braaf kink (Blerick), het is ⁄n braaf wich (Blerick), het kinf is braaf (Blerick), ⁄n braaf kiendje (Blerick), ⁄t wich is braaf (Blerick), goed: het is ⁄n good kink (Blerick), het is ⁄n good wich (Blerick) braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4
braakland braak: brǭk (Blerick) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braakliggen: brǭklegǝ (Blerick), woest: wø̄s (Blerick) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: braomel (Blerick, ... ), broamel (Blerick), brōͅmələ (Blerick), persoon  broamel (Blerick) braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)] III-4-3
braambessen bramelen: brōmǝlǝ (Blerick), brǭmǝlǝ (Blerick) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik bramelenstruik: braomelestrôêk (Blerick), broamelestroek (Blerick), broodjesplant: idiosyncr. Additie: Ik mis b.v. Herderstasje waar wij - tegen zeiden en de hartvormige deeltjes opaten  brūūdjesplant (Blerick) braam [N 92 (1982)] || braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: broaje (Blerick) braden [SGV (1914)] III-2-3