20140 |
box |
box:
nellie löp al in de box
boks (L269p Blerick),
nellie löpt al in de box
boks (L269p Blerick),
nellie schravelt al in de box
boks (L269p Blerick),
looprek:
louprek (L269p Blerick)
|
box: Nellie loopt al in de box (maar midden in de kamer durft ze nog niet). [DC 39 (1965)] || toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
braojkeatel (L269p Blerick),
braadpan:
braojpan (L269p Blerick)
|
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braodwors (L269p Blerick)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (L269p Blerick, ...
L269p Blerick,
L269p Blerick,
L269p Blerick),
broaf (L269p Blerick),
ein braaf kiendje (L269p Blerick),
het is ⁄n braaf kink (L269p Blerick),
het is ⁄n braaf wich (L269p Blerick),
het kinf is braaf (L269p Blerick),
⁄n braaf kiendje (L269p Blerick),
⁄t wich is braaf (L269p Blerick),
goed:
het is ⁄n good kink (L269p Blerick),
het is ⁄n good wich (L269p Blerick)
|
braaf [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
brǭk (L269p Blerick)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braakliggen:
brǭklegǝ (L269p Blerick),
woest:
wø̄s (L269p Blerick)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
braomel (L269p Blerick, ...
L269p Blerick),
broamel (L269p Blerick),
brōͅmələ (L269p Blerick),
persoon
broamel (L269p Blerick)
|
braam(bessen) [RND] || braambes [DC 13 (1945)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brōmǝlǝ (L269p Blerick),
brǭmǝlǝ (L269p Blerick)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
bramelenstruik:
braomelestrôêk (L269p Blerick),
broamelestroek (L269p Blerick),
broodjesplant:
idiosyncr. Additie: Ik mis b.v. Herderstasje waar wij - tegen zeiden en de hartvormige deeltjes opaten
brūūdjesplant (L269p Blerick)
|
braam [N 92 (1982)] || braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broaje (L269p Blerick)
|
braden [SGV (1914)]
III-2-3
|