24725 |
zijtak |
zijtak:
WBD/WLD
zi-jtàk (L417p As)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27824 |
zijwand |
karplanken:
karplɛ.ŋk (L417p As),
mâhîre:
mahīr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg]),
zijplanken:
ziplɛ.ŋk (L417p As)
|
De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13, II-5
|
18816 |
zin (lust) |
aard:
aard (L417p As),
goesting:
gósting (L417p As),
Gösting is kuip, al vindste ze op eine mösthuip Gösting is kuip, zag het wi-jfke, en ze bòn zich eine sjutelplagk òm hère kop
gòsting (L417p As),
kop:
kòp (L417p As),
zin:
zin (L417p As)
|
het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] || zin, lust, trek
III-1-4
|
20166 |
zindelijk |
niet meer in de boks doen:
nemīē in de bóks doond (L417p As),
van het bedpissen af (zijn):
vàn ⁄t bèdpisse aaf (L417p As)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
flejte (L417p As),
slaan:
alleen de vink
slōēn (L417p As),
zingen:
(zaengen) (L417p As),
zaenge (L417p As),
zenge (L417p As),
zəngə (L417p As)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] || III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2, III-4-1
|
19680 |
zitbank |
bank:
báŋk (L417p As)
|
bank [N 56 (1973)]
III-2-1
|
19799 |
zitting |
zit:
zet (L417p As)
|
stoelzitting [N 56 (1973)]
III-2-1
|
18198 |
zitvlak van een broek |
bodem:
bōējəm (L417p As),
kont:
kónt (L417p As),
kruis:
krys (L417p As),
schrede:
sjréég (L417p As)
|
het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
17828 |
zoeken |
zoeken:
zeeke (L417p As)
|
wij zoeken [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
20828 |
zoethout |
klishout:
klishuit (L417p As)
|
kalissehout en verdikte staven van zwarte drop
III-2-3
|