e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
winterkoninkje winterkoninkje: wenterkieningske (Opoeteren), wi-jntsjerkiêningske (Opoeteren) winterkoninkje [ZND 34 (1940)] III-4-1
winterwortelen poten: puǝtǝ (Opoeteren), pűǝtǝ (Opoeteren) Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.] I-5
wisselen van de tanden wisselen: wesǝlǝ (Opoeteren) Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19] I-9
wit halsboordje bandje: bêndje (Opoeteren) wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)] III-1-3
wit stervormig vlekje op het voorhoofd plek: plɛk (Opoeteren) Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27] I-9
wit van het ei wit: wet (Opoeteren) [JG 1b, 1c; monogr.] I-12
witte donderdag witte donderdag: witten donnĕrig (Opoeteren) De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
witte kool kabots: kebûts (Opoeteren), kəbotsə (Opoeteren), kabuits: Verkorting voor kebûtsekiêl Eng. cabbage  kebûts (Opoeteren), wit moes: wet mōs (Opoeteren), wit moos (Opoeteren) [Goossens 1b (1960)]een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool I-7, III-2-3
witte kwikstaart koeheerdje: koeairke (Opoeteren, ... ), kwikstaartje: kwikstertje (Opoeteren, ... ) kwikstaart [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] III-4-1
wittebrood mik: Van bruud weerd men gruut/ en van mik weerd men dik  mik (Opoeteren) witbrood III-2-3