18098 |
geelzucht |
geel verf:
geelverf (Q095a Caberg)
|
Geelzucht: ziekte die zich uiterlijk kenmerkt door de gele kleur die de huid aanneemt ten gevolge van de opneming der galkleurstof in het bloed (galzucht, galziekte, geluw, gele verf, geelverf, verf, geelaard, gele ziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
gein rös höbbe (Q095a Caberg)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18832 |
geestig |
geestig:
geistig (Q095a Caberg)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18964 |
geheimzinnig |
geheimzinnig:
geheimzinnig (Q095a Caberg),
in het versteek:
cf. Vd s.v. "versteken"= verbergen, verstoppen; cf. WNT s.v. "versteek"2.
in ⁄t versteek (Q095a Caberg)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18803 |
geheugen |
geheugen:
geheuge (Q095a Caberg),
memorie:
mimmorie (Q095a Caberg)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19263 |
gehoorzamen |
braaf zijn:
braaf zien (Q095a Caberg),
goed luisteren:
good luustere (Q095a Caberg),
luisteren:
luustere (Q095a Caberg, ...
Q095a Caberg)
|
een bevel opvolgen [pareren, luisteren, gehoorzamen] [N 85 (1981)] || gewillig of bereidwillig bevelen of aanwijzingen opvolgend, vooral gezegd van kinderen in betrekking tot ouders [gehoorzaam, gewarig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18882 |
gehuil, geschrei |
gebeuk:
⁄t gebeuk (Q095a Caberg),
gegrijn:
⁄t gegrijn (Q095a Caberg),
gejank:
⁄t gejenk (Q095a Caberg)
|
het huilen, het wenen [grijs] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19265 |
gek |
gek:
gek (Q095a Caberg)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19266 |
gek persoon |
idioot:
idioot (Q095a Caberg)
|
onverstandige, ergerlijke of gekke dingen doend of zeggend [dwaas, mal, zot, gek] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19337 |
gekheid maken |
dollen:
dölle (Q095a Caberg)
|
gekheid maken [mallen, follen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|