18834 |
guitig |
verneuketig:
verneuketig (Q095a Caberg)
|
vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gulp (Q095a Caberg)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
slokketig:
sjlokkətəg (Q095a Caberg),
slökkətəəg (Q095a Caberg)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
wreed (weer):
(vrie = wreed; als in: e vrie(d) akcident).
vrie wéér (Q095a Caberg)
|
snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24606 |
haagbeuk |
beukenheg:
WBD/WLD
beukehèk (Q095a Caberg)
|
Haagbeuk: eigenlijk een boom die gebruikt wordt om hagen te vormen; blad lijkt meer op een iepeblad dan op een beukeblad; heeft hangende katjes (elzenteer, beuketeer, esselteer, teer). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18404 |
haarcrème |
brillantine (fr.):
briljantien (Q095a Caberg)
|
crème die bij de verzorging van het haar gebruikt wordt [pommade] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18046 |
haarenkelen |
klopschenkelen:
klopsjinkele (Q095a Caberg)
|
haarenkelen: Zijn enkel stuk stoten bij het lopen (haarenkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17795 |
haarlok |
lok:
lok (Q095a Caberg)
|
een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
17796 |
haarstaart |
staart:
start (Q095a Caberg)
|
het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
18986 |
haast hebben |
heien:
hajje (Q095a Caberg),
jakkeren:
jakkere (Q095a Caberg)
|
door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|