e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q259p plaats=Lontzen

Overzicht

Gevonden: 795
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de loop gaan op de loop gaan: op der loop sije (Lontzen) op de loop gaan [ZND 30 (1939)] III-1-2
ophanger strop: schtröpp (Lontzen) Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)] III-1-3
opmaken opmaken: jɛ.lt trop tə ma:kə (Lontzen) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opstapelen van graanzakken ophopen: ǫphø̄pǝ (Lontzen) Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4
optillen opheven: ophɛɛvə (Lontzen) optillen [RND] III-1-2
opzettelijk expres: ook materiaal znd 1a-m  exprès (Lontzen) opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4
ovenpaal broodscheutel: bruǝtšø̄.ǝtǝl (Lontzen) De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.] II-1
paard paard: pēǝt (Lontzen) [JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18] I-9
paardekrib krib: krep (Lontzen) De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.] I-6
paddestoel (alg.) champignon: šampəljoŋ (Lontzen) paddestoel [RND] III-4-3