17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op der loop sije (Q259p Lontzen)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)]
III-1-2
|
18218 |
ophanger |
strop:
schtröpp (Q259p Lontzen)
|
Lintje. Hoe heet het lintje of snoer om een jas op te hangen? [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
21275 |
opmaken |
opmaken:
jɛ.lt trop tə ma:kə (Q259p Lontzen)
|
geld opdoen (opmaken) [RND]
III-3-1
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
ophopen:
ǫphø̄pǝ (Q259p Lontzen)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
17900 |
optillen |
opheven:
ophɛɛvə (Q259p Lontzen)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
exprès (Q259p Lontzen)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
25608 |
ovenpaal |
broodscheutel:
bruǝtšø̄.ǝtǝl (Q259p Lontzen)
|
De ovenpaal is in de regel een ongeveer twee meter langer stok met een plat, rond, rechthoekig of tongvormig blad van hout of ijzer waarmee het in broodvorm opgemaakte deeg in de oven wordt geschoven. Meestal haalt men hiermee ook het gebakken brood uit de oven. Het blad loopt naar voren scherp toe om het inschieten van het brood te vergemakkelijken en vooral om bij het uittrekken de paal onder het brood te kunnen schuiven (Weyns blz. 34). Wat de woordtypen "rochelijzer", "haak", "schoffel" en mogelijk nog andere betreft moet men heel waarschijnlijk aan andersoortig gereedschap denken waarmee men toch het brood uit de oven kan halen. Zie afb. 22. [N 29, 45b; RND 57; L 40, 13a; A 44, 22; OB 2, 2d; OB 2, 2e; mat. S -daaronder valt wat A. Stevens in zijn artikel ''Zwaaide, een zuidoost-nederlandse dialektbenaming voor de broodschieter of ovenpaal'' noemt "mat. S, P, C en G"; monogr.]
II-1
|
29635 |
paard |
paard:
pēǝt (Q259p Lontzen)
|
[JG 1a, 1b; A 3, 4; A 11, 4; L 4, 4; L 5, 27c; L 22, 21; L 23, 1b; Gwn 5, 9a; R -s-; S 27; S 49; RND 60, 74; Wi 6, 17; monogr.; add. uit N 18]
I-9
|
33383 |
paardekrib |
krib:
krep (Q259p Lontzen)
|
De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.]
I-6
|
24534 |
paddestoel (alg.) |
champignon:
šampəljoŋ (Q259p Lontzen)
|
paddestoel [RND]
III-4-3
|