25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
sjéém (Q259p Lontzen),
v`r sitte ine schaëm (Q259p Lontzen)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
cafstijd:
kafesti:t (Q259p Lontzen)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q259p Lontzen)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
schöppe (Q259p Lontzen)
|
scheppen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
26397 |
scheut |
schot:
šot (Q259p Lontzen)
|
Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22]
I-5
|
30569 |
schilder |
maler:
mōlǝr (Q259p Lontzen)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
21244 |
schip |
schip:
šef (Q259p Lontzen)
|
schip [RND]
III-3-1
|
21248 |
schipper |
schipper:
šefər (Q259p Lontzen)
|
schipper [RND]
III-3-1
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
z˙āl (Q259p Lontzen)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
22371 |
schommel |
schokkel:
franse balancoire
schokkel (Q259p Lontzen)
|
Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|