19921 |
rolluik |
rolslag:
rǫlšlāx (Q259p Lontzen
[(meervoud: rǫlšlē̜x)]
)
|
Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.]
II-9
|
20676 |
room |
room:
rōm (Q259p Lontzen)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
ruəzə (Q259p Lontzen)
|
rozen [RND]
III-2-1
|
17767 |
rug |
rug:
rüek (Q259p Lontzen),
wie i jene rökk (Q259p Lontzen)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rüke (Q259p Lontzen)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
33750 |
ruin |
wallach (du.):
walax (Q259p Lontzen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
oreit:
hooreete (Q259p Lontzen)
|
horzel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
21571 |
salueren |
groeten:
de soldoote motte grüesse (Q259p Lontzen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21028 |
saus |
saus:
sjaos (Q259p Lontzen)
|
saus [RND]
III-2-3
|
33342 |
schaapherder |
schaapherd:
šōphert (Q259p Lontzen),
schaaphoeder:
šōfhø̄ǝr (Q259p Lontzen)
|
[A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]
I-6
|