e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
rips boertje:   rupsj (Noorbeek), röps laote (Sittard), cf. RhWb (VII), kol. 628, s.v. "rupschen", afstossen nach dem Essen.  röpsj (Waubach), dood (bn.):   ripsj (Klimmen), cf. RIP  ripsj (Sittard), rips:   reps (Achel, ... ), rēps (Wellen), ręps (Hoepertingen, ... ), rɛps (Eupen, ... ) II-7, III-2-2
ripsakken bronstig op andere koeien springen:   repšakǝ (Hasselt) I-11
ripsel boertje:   repsel (Groot-Gelmen), cf. WNT s.v. "rupselen"(2. oprispen) en zie ook WNT s.v. "rupsen, rupsemen, rupsenen"; vgl. WNT s.v. "ruspen, ruspemen"en s.v. "ruspelen"; allen met dez. bet. en gevormd uit WNT (XIII), kol. 585, s.v. "rispen (I)"respen, ruspen, rispemen ..... etc.  reupsel (Mechelen-Bovelingen), réépsel (Beek (bij Bree)), röpsjele  röpsjel (Stokkem) III-2-2
ripselen boertje:   rupsulu (Borlo), réépsele (Meeuwen), cf. WNT s.v. "rupselen"(2. oprispen) en zie ook WNT s.v. "rupsen, rupsemen, rupsenen"; vgl. WNT s.v. "ruspen, ruspemen"en s.v. "ruspelen"; allen met dez. bet. en gevormd uit WNT (XIII), kol. 585, s.v. "rispen (I)"respen, ruspen, rispemen ..... etc.  roepsele (Geistingen) III-2-2
ripseling boertje: cf. WNT s.v. "rupselen"(2. oprispen) en zie ook WNT s.v. "rupsen, rupsemen, rupsenen"; vgl. WNT s.v. "ruspen, ruspemen"en s.v. "ruspelen"; allen met dez. bet. en gevormd uit WNT (XIII), kol. 585, s.v. "rispen (I)"respen, ruspen, rispemen ..... etc.  repseling (Vechmaal) III-2-2
ripsen boertje: cf. RhWb (VII), kol. 628, s.v. "rupschen", afstossen nach dem Essen.  effe rupsche (Brunssum), röpsen (Stein) III-2-2
ripszijde ripszijde:   repszej (Boorsem), repszi (Kesseleik) II-7
ripzijde ripszijde:   repzi (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), repzi-j (Bleijerheide, ... ), repzē̜j (Meijel), repzęj (Diepenbeek), ripzi (Valkenburg) II-7
ris graspol:   res (Montfort), r˙ęs (Genk), graszode:   re.s (Achel), res (Alken, ... ), resǝ (Maasniel), resǝn (Beringen, ... ), reš (Amstenrade, ... ), rešǝ (Brunssum, ... ), ris (Beegden, ... ), risǝ (Molenbeersel), rišǝ (Obbicht), rē.ǝs (Ordingen), rēi̯sǝ (Borgloon), rēi̯ǝs (Wellen), rēs (Heers, ... ), rēš (Waubach), rēšǝ (Lanklaar), rēǝs (Wellen), rīš (Roosteren), heizode:   res (Ell, ... ), reš (Born), rēš (Waubach), nerf van de weide:   res (Achel, ... ), reš (Sittard), rēi̯ǝs (Borgloon), rē̜i̯s (Opheers), ręs (Halen, ... ), ręš (Lanklaar), (mv)  resǝ (Neer), rēšǝ (Waubach), slank:   rits (Opglabbeek), rês (Gronsveld), tasruimte naast de dorsvloer:   reš (Eynatten, ... ), rę.š (s-Gravenvoeren, ... ) I-1, I-3, I-6, I-8, II-4, III-1-1
ris breken een weide scheuren:   res˱ brę̄.kǝ (Neeroeteren)