32485 |
blekijzer |
stroop:
strø̜jp (L318e Altweerterheide)
|
Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.]
II-12
|
19344 |
blij |
blij:
bli-j (L318e Altweerterheide)
|
blij, verheugd
III-1-4
|
19696 |
blik |
blik:
bliǝk (L318e Altweerterheide)
|
Vertind dun plaatstaal, bladmetaal. [monogr.]
II-11
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blīǝkslīǝgǝr (L318e Altweerterheide)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloótzuûger (L318e Altweerterheide)
|
bloedzuiger
III-4-2
|
24523 |
bloeien |
bloeien:
blujje (L318e Altweerterheide)
|
bloeien
III-4-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
bloom (L318e Altweerterheide)
|
bloem
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoeël (L318e Altweerterheide)
|
bloemkool
I-7
|
24569 |
boeket |
bloemenstruis:
bloômestroês (L318e Altweerterheide),
struis:
stroês (L318e Altweerterheide)
|
ruiker
III-4-3
|
26631 |
boekweitdoppen |
klijen:
klejǝ (L318e Altweerterheide)
|
Zemelen van boekweit. [JG 1b; N Q, 15; monogr.]
II-3
|