24476 |
dennenappel |
dennenknop:
denneknop (L318e Altweerterheide)
|
denneappel
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
spangen:
mv.
spânge (L318e Altweerterheide)
|
dennenalden
III-4-3
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
duuëgeneet (L318e Altweerterheide),
duivelskind:
duûvelskîntj (L318e Altweerterheide),
hozenbengel:
hoozebîngel (L318e Altweerterheide),
plevuuter:
plevuuter (L318e Altweerterheide),
saro:
saaroo (L318e Altweerterheide),
stuk vreten:
stök vrieëte (L318e Altweerterheide)
|
deugniet || ondeugend kind || rakker, deugniet
III-1-4
|
19684 |
deur |
deur:
dȳǝr (L318e Altweerterheide)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
30357 |
deurkruk, deurklink |
klink:
kle.ŋk (L318e Altweerterheide)
|
Handvat met ijzeren pin dat door de deurstijl in het slot wordt gestoken en dient om de dagschoot van het slot terug te kunnen trekken. Zie ook het lemma 'Dagschoot'. In Q 95 werd het woord 'klink' zowel gebruikt voor de ring of kruk aan de buitenkant van een deur waarmee men het sluitijzer kon oplichten, als voor het sluitijzer aan de binnenkant van de deur. [N 54, 100; N 79, 8; monogr.; Vld.]
II-9
|
24300 |
dier, beest |
dier:
deer (L318e Altweerterheide)
|
dier
III-4-2
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
(meervoud: dieënsdige).
dieënsdig (L318e Altweerterheide),
(meervoud: dieënzige).
dieënzig (L318e Altweerterheide),
BNO.
deenzig (L318e Altweerterheide),
deênsdig (L318e Altweerterheide)
|
dinsdag
III-4-4
|
20419 |
dode |
dode:
doeëje (L318e Altweerterheide),
lijk:
liêk (L318e Altweerterheide)
|
dode
III-2-2
|
19118 |
doen |
doen:
dôon (L318e Altweerterheide)
|
doen
III-1-4
|
18983 |
dom |
stom:
stóm (L318e Altweerterheide)
|
dom
III-1-4
|