25649 |
braak |
braak:
brāk (L318e Altweerterheide)
|
Houten toestel om de vlas- en hennepstengels te kneuzen en de houtachtige delen, de scheven (zie het lemma ɛschevenɛ), grotendeels te verwijderen. Van jongere datum is een machine waarin, tussen in elkaar grijpende tandrollen, de houtachtige stengel van de plant in kleine stukjes wordt gebroken (Brouwers, pag. 93). Zie afb. 67.' [N 48, 16b; monogr.]
II-7
|
31545 |
braam |
braam:
brǭm (L318e Altweerterheide)
|
Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.]
II-11
|
24501 |
braambes |
braamberen:
braombieër (L318e Altweerterheide),
bramelen:
braômel (L318e Altweerterheide)
|
braambes
III-4-3
|
24132 |
braamsluiper |
bramenteut:
brieëmetäöt (L318e Altweerterheide),
hegteut:
hektäöt (L318e Altweerterheide),
teut:
täöt (L318e Altweerterheide),
wolteut:
wioltäöt (L318e Altweerterheide)
|
braamsluiper
III-4-1
|
24474 |
braamstruik |
bramen:
brieëm (L318e Altweerterheide)
|
braamstruik
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
¯nen Herst, ¯ne eike en aerpel braoje gebraoje aerpel
braoje (L318e Altweerterheide)
|
braden in vet of olie
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
brākǝ (L318e Altweerterheide)
|
De houtachtige stengels van het vlas met behulp van een braak kneuzen en breken, zodat ze eraf vliegen. [N 48, 16a; monogr.]
II-7
|
19860 |
branden |
borren:
bøͅrə (L318e Altweerterheide)
|
branden
III-2-1
|
24875 |
brandnetel |
netel:
neêtel (L318e Altweerterheide)
|
netel
III-4-3
|
19840 |
brandstof |
stokens:
stuəkəs (L318e Altweerterheide)
|
iets om te stoken
III-2-1
|