e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032p plaats=Schinnen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wrijven wrijven: vrieve (Schinnen), wrieve (Schinnen) Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)] III-1-2
wringen wringen: vringe (Schinnen), vrènge (Schinnen) Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)] III-1-2
wroeten woelen: weulen (Schinnen), wroetelen: vreutele (Schinnen), vruitele (Schinnen), vrø̜i̯tǝlǝ (Schinnen) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)] I-12, III-1-2
wrokken wringen: wringe (Schinnen), wringen (Schinnen) een bitter gevoel hebben wegens aangedaan leed of onrecht, ook tegen de veroorzaker daarvan [wrokken, wringen] [N 85 (1981)] III-3-1
wulps loops: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  luipsj (Schinnen), wulps: zie ook WLD III, 2.2. lemmata "onkuis"en "geil, wellustig  wulps (Schinnen) wellustig, vervuld van sterk zinnelijk genoegen [wulps, wuft, wups, vet] [N 85 (1981)] III-1-4
zaad, zaaigoed zaad: zǭt (Schinnen) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4
zaag zeeg: zē̜x (Schinnen) Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.] II-12
zaaien zaaien: zēǝ (Schinnen), zē̜i̯ǝ (Schinnen), zīǝ (Schinnen) [N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.] I-4
zaaivoren, diep ploegen akkeren: akǝrǝ (Schinnen) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ¬± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zaak bedrijf: bədrīēf (Schinnen), zaak: zaak (Schinnen) inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)] III-3-1