e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeuren, zaniken zeiken: zeîke (Ospel), zeveren: zeîvere (Ospel) zeuren || zeuren, zaniken III-1-4
zeven zeven: zeven (Ospel) zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften) [N 80 (1980)] III-2-1
zich gedragen zich voegen: zich veugen (Ospel) zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen] [N 85 (1981)] III-1-4
zich haasten zich haasten: os houste (Ospel) zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)] III-1-2
zich kwaad maken uitvliegen: oètvlege (Ospel), zich verbozen: zich verbuuëze (Ospel) zich kwaad maken || zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten] [N 85 (1981)] III-1-4
zich moeilijk laten melken taai: tɛj (Ospel) Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71] I-11
zich schamen zich generen: zjenieëre (Ospel), zich schamen: zich schaâme (Ospel) generen, schamen || zich schamen III-1-4
zich schuren schuren: sxōrǝ (Ospel) Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7] I-12
zich vervelen zich vervelen: zich vervaele (Ospel) zich vervelen III-1-4
zicht zicht: ze.xt (Ospel) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4