e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte waterlelie kolleblader: kolleblaar (Ospel), waterkolk: -  waterkolken (Ospel), waterlelie: -  waterlelie (Ospel) waterlelie || witte waterlelie [DC 17 (1949)], [N 37 (1971)] III-4-3
woede gift: gift (Ospel) kwaadheid, woede III-1-4
woensdagx goensdag: goonsdig (Ospel), (meervoud: goonsdige).  goonsdig (Ospel), Opm. de g van goonzig wordt geleidelijk aan vervangen door de w (dus woonsdig).  goonzig (Ospel), woensdag: woonsdig (Ospel) de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || woensdag III-4-4
woest, onachtzaam lopen wars lopen: wairs (Ospel) lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)] III-1-2
woest, wild rijden ruw (bn.): row (Ospel) woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)] III-3-1
wolfseinde wolfseinde: wǫ.lǝfs˱entj (Ospel) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolkenbank bank: bauk (Ospel) lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)] III-4-4
wonde wonde: wong (Ospel) Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)] III-1-2
wonen houden: haoje (Ospel), timmeren: getummertj (Ospel), wonen: wuənə (Ospel) een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || nestelen, wonen van vogels || wonen III-2-1, III-4-1
woord woord: wo:rt (Ospel) woord [RND] III-3-1